home

 

Oorlogservaringen en nasleep

         

Inhoud:

          Inleiding

          Jeugd en ouderlijk huis

          Arbeidsdienst

          Politie Opleiding Schalkhaar (P.O.B.)

          Standplaats Rotterdam Westersingel

          Razzia november 1944

          Op transport naar Duitsland 

          Gevlucht van Stuttgart naar Ter Apel

          Gearresteerd door de Landwacht         

          Bevrijd door de Canadezen

          Gearresteerd door vrienden (POD)

          Terug naar politiebureau Oostervantstraat       

          Zuiveringsbesluit

          Kleine zonde, grote gevolgen

          De burgermaatschappij

          Schadeloosstelling Nederlandse Dwangarbeiders WO II

         

          Herkent u zich in dit verhaal, of kunt u hierover mededelingen doen?

Neem dan contact op met

RuudHoppes@t-online.de

 

De getoonde foto’s in deze homepage mogen niet worden gekopieerd

zonder schriftelijke toestemming van Ruud Hoppes.

  

 

naar boven

 

Inleiding

Het was oorlog, november 1942. De Duitse bezetter eiste werknemers in de metaal-industrie als eersten op voor tewerkstelling in Duitsland.

De 18 jarige Ruud Hoppes wilde zich daaraan onttrekken. Hij meldde zich aan bij de Arbeidsdienst en toen die diensttijd voorbij was meldde hij zich aan voor een opleiding bij de staatspolitie.

 

Als machinebankwerker stond hij voor de keus: of wapens maken waarmee vrienden werden gedood, of een politieopleiding volgen en goede vaderlander blijven en doen wat in zijn vermogen lag om dat in de praktijk te brengen.

De op Duitse leest geschoeide militaire opleiding en de verplichting van de Germaanse groet bij de dienst kon geen afbreuk doen aan zijn eigen politieke instelling en zijn eigen normen van medemenselijkheid en zijn eigen mening over wat goed en wat kwaad was. De ceremonie er op de koop toe bij nemen, dat was de prijs die er voor betaald moest worden om aan dwangarbeid naar Duitsland, of aan een saai en doelloos leven als onderduiker, te ontkomen. De aantrekkelijkheid om een politieopleiding te kunnen volgen, speelde een tweede rol op de achtergrond mee.

Met dat doel voor ogen maakte de toen 19 jaar oude Ruud Hoppes de stap naar de opleiding bij de staatspolitie. Daar trof hij veel lotgenoten aan met dezelfde instelling als hij: “onderduiken bij de vijand”.

 

Na de oorlog werden zij die zich voor de arbeidsdienst en voor de staatspolitie beschikbaar hadden gesteld, als derderangs Nederlanders gekwalificeerd. Het gevolg daarvan was dat Ruud na de oorlog zijn oorlogsverleden steeds angstvallig voor zijn omgeving heeft verzwegen. Zijn oorlogservaringen en de daaraan gerelateerde verdenkingen hebben Ruud op den duur getraumatiseerd. Van dat juk wil hij zich ontdoen, door openheid van zaken te geven over het hoe en waarom.

 

De door Ruud Hoppes zelf opgeschreven ervaringen en belevenissen hadden, als geïnteresseerde in de oorlogsgeschiedenis, mijn interesse. Ik heb deze tot een geheel van hem mogen samenstellen en voorzien van foto’s en documentatie uit zijn archief.  

 

 

Henk van Alteren

Apeldoorn, juli 2007

 

naar boven

 

Jeugd en ouderlijk huis

Als je oud, of liever gezegd ouder wordt, passeren vaak jeugdherinneringen de revue. Ook in dromen gaan de beelden van vroeger weer gestalte krijgen. Je bladert in fotoalbums, praat met kinderen en bekenden over vroeger en je ziet dan hoe omstandigheden en het noodlot je leven heeft bepaald.

 

Hoe kwam ik bij de Arbeidsdienst en vervolgens bij de Staatspolitie?

Ik werd geboren 4 februari 1924 in Ter Apel, de uiterste zuid oost hoek van de provincie Groningen, als zoon van een land- veenarbeider waar het armoede troef was. Het was lang werken zolang het licht was, voor weinig geld. En als er geen werk was, stonden zij op steun voor f 8,45 in de week.

Soms op het land aardappels rooien bij de boer. Daar deed ook mijn moeder aan mee. Een rij rooien (70 meter) bracht een dubbeltje op. Hun leven bestond evenals eens van hun ouders, grootouders en overgrootouders, uit de dagelijkse zorg voor werk, brood en kleding en warmte in de winter. En daar werd ook ik weer als kind bij betrokken. 13 km. fietsen ieder week om goedkope crisisboter en ingeblikt vlees te halen. In het geheim, want niemand mocht dat weten.

 

          `    

 

                                                           1927 met vader op foto - 1928 met moeder op foto.

 

Ik volgde de lagere school en zou daarna graag middelbaar onderwijs volgen. Maar voor arbeiders kinderen als ons was daarvoor geen plaats, ondanks goede rapportcijfers.

Het werd Ambachtschool en dat was al heel wat. Wel 6 dagen in de week 13 km heen en terug op de fiets- in weer en wind, want voor openbaar vervoer was geen geld. Het werd een nieuwe fiets voor 36 gulden. Op afbetaling met 1 gulden per week. Dat was in 1938.

 

                

 

Goede rapportcijfers, maar voor verder leren was geen geld.

 

 

De aanvraag voor een Rijksstudiebeurs door het hoofd van de school.

 

Intussen probeerde het hoofd van de openbare lagere school op 20 februari 1939 een Rijksstudiebeurs voor mij aan te vragen om mijn hartenwens in vervulling te laten gaan: de Zeevaartschool te Vlissingen. Maar de oorlogsdreiging werd mijn struikelblok. Verder dan maar de Ambachtsschool afmaken voor het diploma als bankwerker in de metaalindustrie. Dat was april 1941. Toen naar de fabriek ter plaatse. Achtenveertig uur werken voor een weekloon van 1 rijksdaalder.

 

 

Toch nog maar naar de Handelsavondschool.

 

naar boven

 

Arbeidsdienst

Omstreeks november 1942 kwamen de eerste oproepen voor mensen die werkzaam waren in de metaalindustrie, om gekeurd te worden voor de  arbeidsinzet in Duitsland. Dus zoeken naar een oplossing om eraan te ontkomen. Dan maar kiezen voor het kamp bij ons in het dorp van de Nederlandse Arbeidsdienst (NAD). Dat was 6 januari 1943. Het was daar ook nog een betere omgeving dan mijn werk op de fabriek. Ik ervoer daar de voor mij ongekende weelde van gratis sportbeoefening. Bovendien nog gratis werkkleding en werkschoenen en daarbij goed eten. In verhouding tot de gedwongen werkverschaffing voor werklozen van voor de oorlog, was dat een weelde. En de algemene sfeer onder de Arbeidsdienstmannen was anti N.S.B.

 

 

De Arbeidsdienstmannen van het kamp Ter Apel. Links bij pijl Ruud Hoppes.

naar boven

 

Politieopleiding Schalkhaar

Maar na het einde van de opleiding midden 1943 kwam opnieuw de dreiging tewerkgesteld te worden in Duitsland. Ik overwoog om onder te duiken. Mijn kampcommandant en plaatsgenoot, een goede vaderlander, kwam echter met het voorstel om mij te melden voor een politieopleiding. Van fabrieksarbeider tot politieman betekende bovendien een onverwachte promotie voor mij. En zo belandde ik op 7 juli 1943 voor opleiding bij de Politie Opleiding Bataljon (P.O.B.) in een plaatsje dat Schalkhaar heette.

 

 

Ingang van het Politie Opleidingsbatallon Schalkhaar.

 

 

 

Binnenplaats van het Politie Opleidings Bataljon Schalkhaar.

 

 

 

De opleiding was zwaar. ’s ochtends om 6 uur het bed uit en 6 kilometer veldloop. Dan douchen en eten, vervolgens de hele dag exercitie en sporten en ’s avonds wetskennis tot 10 uur.

 

 

 

Marsoefening.

 

 

 

Lichamelijke oefeningen op de straatstenen. Niet zeuren!

 

 

 

Oefeningen met karabijn.

 

 

 2de van rechts Ruud Hoppes - 3de van rechts Jan de Jong.

 

De schietoefeningen vonden plaats in de omgeving van Gorssel. D.w.z. ’s morgens om 6 uur opstaan, 3 uur lopen naar de schietbaan, 1 uur schietoefening en weer 3 uur terugmarcheren naar Schalkhaar. Daar arriveerden we dan weer om ca. 13.00 uur. Tussen de marsen door kregen we eenmaal een korte pauze.

 

 

 

Het leerboek 15e druk 1 september 1942 uit de vooroorlogse periode waaruit we tot ’s avonds 10 uur les kregen van een voormalige veldwachter.

 

 

Het boek was gebaseerd op de vooroorlogse Nederlandse wetsartikelen. In het hoofdstuk “De inrichting der Politie” blz. 250 staat nog “De magistraten van de politie worden benoemd door de Koningin”.

 

 

De 4e Sectie van de 1e Politie Compagnie Schalkhaar. Namen die ik mij nog herinner zijn:
middelste rij van l. naar r.: Draaijer - Geurts - Melgert - Nootenboom - ? - Oosting - Jacobs - Maarten de Jong – W. een fanatieke instructeur die mij vaak bestrafte.
Onderste rij van links naar rechts – De Jong (een Fries) - Ruud Hoppes - ? - Blickwedel  - Moulijn - ? –

Bovenste rij alle ???????

 

 

Nagenoeg gelijke opname als de vorige.

 

 

Een andere sectie van de 1e Compagnie 1943 met Bataljonscommandant Hagen. Rechts van de commandant zit mijn plaatsgenoot Jan Deiman (instructeur) een goede Nederlander.

 

 

Enkele namen in willekeurige volgorde: C.Nooteboom – C.Moerland - Aart de Jong - W.B.A.Weenink - A.Fake - J.K.van der Bergh  - van Duuren - P.Jakobs - Ph. S. Arendshorst - Geurts – Jan Doef – Hupje – Nauta –Vrijmoed – D.Weijers – van Delden – Jan Damme – Peters – Stubbe –Slobbe - A.v.d.Broek – van der Vijver – Jan de Jong – M.C. van Tol – Maarten - Joris de Jong – Verhulst – G.Heijligers –Slotboom – Wolves, de fanatieke instructeur.

 

 

Al deze manschappen gingen in februari 1944 (zonder kader) naar Rotterdam.

 

 

 

Het wachtpeleton die ’s nachts  op het kazerneterrein heeft gepatrouilleerd en ’s morgens aantreedt voor inspectie van de bataljonscommandant  Majoor Hagen.

V.l.n.r. Instructeur/wachtcommandant Grijpstra, Cornelis Breukink, ?, ?,?, Petrus Johannes Geurts, Jochem Melgert, Ruud Hoppes, ?, Hendrik Frederik Willem Blickwedel, Hendrik Willem Klein Haneveld. In het wachthuisje Eppe Oosting. 

 

 

 

Februari 1944 ging deze compagnie naar Rotterdam.

 

 

 

In mars door Rotterdam.

naar boven

 

Standplaats Westersingel Rotterdam.

Na de opleiding werd de 1e Politie Compagnie (4 secties) en ook onze 4e sectie als 1e Politie Compagnie op 1 Februari 1944 gestationeerd aan de Westersingel te Rotterdam.

Ook daar bestond de dienst veel uit sporten, zowel op de binnenplaats aan de Westersingel evenals op de Nenijtobaan. Voorts zwemmen in het Oostelijk Zwembad aan het Oostplein. Ons werk bestond uit wachtdiensten bij het Raadhuis Coolsingel en het Gasfabriek nabij het Marconiplein.

 

 

1944. Sport op de binnenplaats van de kazerne Westersingel te Rotterdam.

 

 

 

 

 

Naar het Oostelijk zwembad om te zwemmen.

 

 

 

Op wacht voor een gebouw in Rotterdam.

 

Met een collega van mij zijn we met succes adressen van NSB-ers gaan verzamelen met medewerking van collega's van bureau Boezemsingel en Hoflaan. Eenmaal kregen we opdracht om fietsen vorderen. Dat wekte bij een aantal van ons weerstand op. We overlegden hoe we dat zouden kunnen saboteren.
Het saboteren was gevaarlijk, want commandant Suk was vaak in de omgeving. Meerdere malen ben ik bij hem op het bureau ontboden om een berisping in ontvangst te nemen. Eenmaal ben ik met nog een aantal collega’s door hem bedreigd met de kogel, wij hadden, terwijl we bij de gevorderde fietsen op het D.P. station wacht moesten houden, vernielingen aangericht aan de fietsen. We werden voor de tweede keer opnieuw met vijf man bij hem op het bureau ontboden, waar ons werd gezegd: “wanneer zoiets nog eenmaal gebeurd, worden jullie onmiddellijk naar een kamp getransporteerd”.

Dan komt eindelijk september 1944 aan de Westersingel. Een enerverende atmosfeer - onzekerheid i.v.m. invasie - allen aantreden op de binnenplaats -wapens afleggen - en in opdracht van de commandant worden we dan voor de keus gesteld: ondergebracht te worden bij de Duitse Politie, of … een vraagteken.

Een man of acht meen ik, gingen over naar de Duitse Politie. De rest waaronder ik kozen voor het vraagteken. De vraagtekens werden ondergebracht bij diverse bureaus als Wachtmeester der Staatspolitie. Ik met meerdere bij het bureau Oostervantstraat.

 

naar boven

 

Razzia november 1944

Het was 's avonds 10 november 1944. Mijn collega Agent Gerrit de Groot en ik waren in de kost bij Hendrik van Waardenburg (conciërge van het Politiebu-reau Haagseveer) in de Schefferstraat 20, nabij het Ungerplein. Daar kregen we via het verzet de tip om ons te verstoppen in het in aanbouw zijnde gebouw van de Nationale Nederlanden op de Schiekade voor een op komst zijnde razzia.

Wij gingen op pad daarheen maar er bleek vanwege de afzetting al geen doorkomen meer aan. Wij gingen dus onverrichterzake terug en wachten maar af. Achteraf bleek het goed te zijn dat we er niet door konden want later hoorden we dat men in het in aanbouw zijnde gebouw handgranaten had gegooid.

 

 

Alle mannen van 17 t/m 40 jaar worden door de bezetter opgeëist.

 

De morgen van de 11 november was het dus buiten aantreden of huiszoeking van de Duitsers. Van de Duitsers die bij ons in de Schefferstraat 20 huiszoeking deden, moesten mijn collega Gerrit de Groot en ik mee in onze uniformen van Politie. Maar op ons verzoek - omdat er al twee personen uit een huis op transport gingen - kregen we de huiszoekers zover dat de heer Waardenburg geboren 1904 mocht blijven, hoewel hij nog de grensleeftijd van 40 jaar had. Een geluk voor de familie Waardenburg.

Ja ook wij als Agenten van Politie waren het slachtoffer. Allen dus buiten opstellen en zo ging het in colonne naar het Nenijto terrein. Daar werden we - ik weet niet op welke basis – geselecteerd, de een naar links en de ander naar rechts. Dan wederom in colonne naar het station Oost.

 

 

                        In colonne naar het station. Dat gold ook voor ons als politiemannen van Schalkhaar.

                        Een duidelijk bewijs dat men geen vertrouwen in ons had.

 

Uit het dagboek van een Rotterdammer: “10 november 1944 – Alarmtoestand! De politie en de marechaussee zijn ontwapend! De bruggen zijn opgehaald (..); op de hoeken der straten staan zwaar gewapende Duitse soldaten die niemand doorlaten; de schoolkinderen zijn weer naar huis gestuurd. De enkele mensen die nu nog aansluiting hadden op de telefoon, zijn nu ook afgesloten (ook de ziekenhuizen!) Zo begon de grote mensenjacht in Rotterdam. De Wehrmacht had de stad afgesloten. Huis aan huis werd het bevel verspreid dat alle mannen van 17 tot 40 jaar zich moesten melden. De Wehrmacht had dringend behoefte aan slaven om verdedigingswerken te bouwen. De huizen werden doorzocht. Op hen die trachten te ontvluchten, zou worden geschoten. Vijftigduizend Rotterdammers werden afgevoerd. Bron van foto en bijschrift onbekend.

 

Op het terrein Nenijto vielen nog een of meerdere schoten. Er werd verteld, dat iemand van de transporterende Rotterdammers zich had gemeld in het Nederlandse militaire uniform en had gezegd dat hij wel als krijgsgevangene wilde, maar niet als civiel. Hij scheen ter plekke te zijn gefusilleerd.

 

naar boven

 

Op transport naar Duitsland
Wij gingen dan met de trein vanaf het station Oost richting Gouda en belandden in Ermelo waar we werden samengedreven in een bosachtig gebied, dat door Duitse militairen was afgezet. Daarvandaan ging het 's avonds naar een kerkgebouw in Ermelo waar we meen ik hebben overnacht. De volgende dag gingen we per trein richting Enschede. Bij het naderen van de grens probeerden meerderen waaronder ik, nog een geschreven briefje uit de trein te gooien, om achterblijvers op onze reis te attenderen. Er gingen geruchten dat de zoekers naar deze brieven vanuit de trein door onze bewakers werden beschoten.

Via Gronau ging het verder Duitsland in. Wij konden ons moeilijk oriënteren waarheen, want in de vee- of goederenwagons zaten uitsluitend kleine luiken. In ieder geval belandden we in de buurt van Essen. Daar stopte de trein vermoedelijk door luchtalarm. De bewakers zochten ergens dekking en wij stonden dus aan een bombardement bloot, wat gelukkig voor ons goed afliep.

Een voorval in de trein van dat moment is mij altijd bijgebleven. Een collega- agent met de familienaam Visch, afkomstig uit Ermelo, hield bij het vallen van de bommen zijn handkoffertje als bescherming boven zijn hoofd. Men kan zich zo een paniekbeweging voorstellen, maar het was een kluchtig gezicht.

Nog eens even de situatie schetsen in een wagon met 65 mensen en dus bijna boven op elkaar zitten. Eten is zeer zeker een probleem geweest, maar kan me dat niet meer herinneren. Wel dat het erg benauwd was. Ook drinken was een probleem. Op een gegeven moment deed een fles water de ronde, ieder een slokje. En dan het probleem van je behoefte doen - natuurlijk diarree - op een krant doen en door het luikje er uitsmijten. Ik herinner mij slechts een keer van stoppen van de trein en dat we er onder bewaking uit konden.

Dan belanden we in Ulm. Daar werden we een aantal dagen ondergebracht in een lager waar veel gevangenen zaten o.a. ook Russen. We constateerden al snel dat alles vol wandluizen zat. Ik weet niet hoeveel dagen we daar waren, maar tamelijk snel ging het richting Stuttgart (Bad Cannstadt) Daar werden we ondergebracht in een gebouw zonder vensters.
Vanuit dit gebouw ging het dagelijks naar het station en dan met een lokaaltrein ergens heen om daar te werken aan de spoorlijn; bomtrechters dicht maken en egaliseren met pikhouwelen, bij een hard bevroren bodem.

Op een dag staan we op het station op het eindpunt van het stationsemplacement te wachten om met de trein naar het werkpunt te gaan. Daar stonden twee treinen die na elkaar zouden vertrekken in dezelfde richting als onze werkplek. Wij wilden natuurlijk het liefst in de trein die het laatst vertrok, maar onze bewaker, de Duitse spoorman Heinrich, loodste ons naar de snelst vetrekkende trein. We dachten dus pech te hebben gehad, maar het was achteraf ons geluk. Onze trein vertrok en moest op een gegeven moment wachten voor een onveilig signaal. Dat duurde nogal lang en plotseling een enorme klap. Het bleek dat de tweede trein van het vertrekpunt met een enorme knal op die van ons was gebotst en in die trein vielen vele doden en zwaargewonden. Wij die voor in de eerste trein hadden plaatsgenomen kwamen er met builen en schrammen vanaf. Er ontstond een panieksituatie rondom de treinstellen, waar wij met de schrik vanaf waren gekomen.

Een volgend voorval waarbij we geluk hadden, was toen wij onderweg waren naar een werkplek in de buurt van Heilbronn. Maar voordat we daar waren aan- gekomen, werd de lucht a.h.w. zwart van de bommenwerpers die Heilbronn voor een groot deel verwoestten.

Veel bombardementen hebben we ook meegemaakt in Stuttgart, vaak de schuilkelder in. Wat ik mij ook herinner waren schuilkelders in kegelvorm in Ulm of Stuttgart en bij de ingang de mededeling: “Buitenlanders naar boven”.

 

naar boven

 

Gevlucht van Stuttgart naar Ter Apel
Dan de situatie in de gebouwen op de Louisesplatz (wij noemden het luizenplaats). In Stuttgart was er bewaking en ook werd er ‘s ochtends en ‘s avonds appel gehouden, maar er was voor ons toch een zekere mate van bewegingsvrijheid. Wij waren met z’n zessen reeds geruime tijd bezig om vluchtpogingen voor te bereiden: Agent Gerrit de Groot, Jan Malan in brandweeruniform, Johan Knüpke (rechercheur) die perfect Duits sprak en ik. En dan nog de eerder genoemde agent Visch en nog een agent. Beide laatstgenoemden lieten het afweten i.v.m. verantwoording voor hun achtergebleven familieleden. Begrijpelijk, wij vieren waren ongehuwd.
Knüpke had voor onze vluchtpogingen onder andere contact gelegd met de pastoor en de pastoor had contact met het arbeidsbureau (Frau Meijer). En Frau Meijer als ingewijde, bezorgde ons de (Rückkehrschein) terugreisbeschei-den naar Holland. Als motief voor die bescheiden werd gebruikt dat wij met z'n vieren (drie van ons waren immers in uniform) een transport naar Stuttgart hadden gebracht en dat we nu terug moesten naar Holland.

Wij moesten ‘s avonds na appel verdwijnen en proberen vóór het ochtendappel zo ver mogelijk zien weg te komen, zodat bij het ontdekken van ons verdwijnen het zoeken moeilijk werd. Een bepaalde avond ging het op weg met de bedoeling richting Zwitserland. Dat was de kortste weg naar de vrijheid. In Bad Canstadt waren Nederlandse postboden werkzaam en daar gingen wij nog even informatie halen. Van hen hoorden we dat de Zwitserse grens streng werd bewaakt en dat de vorige dag nog vluchtelingen waren gedood. Dus wij afblazen.

De volgende vluchtpoging ging richting Nederland omstreeks 11 januari 1945. We hadden het advies te vertrekken ‘s avonds van het station met een trein die uit Rottweil vertrok naar het Noorden. Dat zag er goed uit, maar bij het wachten op die trein kwam via de omroeper de mededeling dat die trein grote vertraging had. Pech! Dan een lokaal treintje genomen. We kwamen echter niet ver. Ergens in een militair kamp hebben we de nacht doorgebracht. Wij hadden voor de buitenstaander immers goede papieren.

De volgende ochtend ging het richting Würzburg waar we op het station de nacht doorbrachten. En weer de volgende ochtend kregen we vervoer in een militaire trein met Russen in Duitse militaire uniformen en met Duitse Officieren. Ook een Generaal was daarbij die, zoals later bleek, naar het front in Arnhem ging. Ik weet niet precies meer de route van de trein. Wel nog, dat we ten zuid- westen van de stad Minden, door laag vliegende geallieerde vliegtuigen die heen en weer vlogen - men kon de piloot duidelijk zien - beschoten werden. De trein was intussen gestopt en allen vluchtten uit de trein zodra de vliegtuigen even verdwenen om te keren. Meerdere malen vlogen ze laag over de trein. Ook de militairen vluchtten weg en zochten met ons dekking. De locomotief werd zwaar beschadigd .

Velen van deze Russen die zich toen bij de bevolking in het landelijk gebied met boerderijen van eten probeerden te voorzien, moesten voor straf na appel op een open wagon de reis mee vervolgen.

Tijdsduur van een en ander is mij niet bijgebleven. Wel probeerden we te lokaliseren waar we zo ongeveer waren. De trein bestond uitsluitend uit gesloten wagons waarvan wij de grote schuifdeuren indien gewenst konden openen. Onze onderkomst daar was bij enkele onderofficieren, die wij gezegd hadden dat we op de terugweg waren. Mijn drie collega 's moesten naar het Westen en ik naar het noorden naar Ter Apel waar mijn ouders woonden.

Op een gegeven moment ontdekten we dat we de grens passeerden. In de morgen toen het al wat licht werd, naderde de trein langzaam een klein stationnetje. We vroegen aan iemand die aan het spoor werkte waar wij waren. Het bleek Almen (Laren) te zijn. Daar heb ik snel met een sprongetje de trein verlaten. We wisten namelijk, dat als men over de IJssel was, het teruggaan naar het noorden voor mij moeilijk zou zijn.

Bij een boerderijtje heb ik dan maar aangeklopt. Het was een prachtige ont-vangst. Na mijn uitleg direct gebakken aardappelen enz. Met de fiets heeft iemand mij een eind op weg gebracht en ik ben dan verder gelopen richting Nijverdal. Bij schemerdonker passeerde mij een wielrijder die ik heb gevraagd om onderdak voor de nacht. Hij nam mij mee naar zijn huis en daar heb ik de nacht doorgebracht. De volgende morgen ging ik via Lemelerberg in de sneeuw richting Noorden. Het water stond mij in de schoenen. Voor de dorst nam ik sneeuw. Onderweg werd ik aangehouden door een onderluitenant van politie (ik meende van Schalkhaar). Van hem moest ik mij direct bij de eerstvolgende politiepost melden. Natuurlijk heb ik dat niet gedaan. Enige kilometers voor Ommen werd het wederom donker en vroeg ik aan een voorbijganger of hij wist waar ik kon overnachten. Hij verwees mij direct naar zijn ouders, een klein boerderijtje. Ook daar werd ik gastvrij ontvangen met eten enz. De volgende morgen weer te voet verder. Spoedig had ik het geluk met een auto mee te kunnen rijden die turf ging halen ergens in de buurt van Emmer-Erfscheidenveen. De resterende kilometers ging het te voet naar mijn ouderlijk huis, aankomst 18 januari 1945 ca. 8 uur avonds. Daar was bij mijn familie grote blijdschap. Maanden hadden ze overal geïnformeerd zonder aan de weet te komen waar ik was en maanden hadden ze niets van mij gehoord. Toen was het onderduiken geblazen in de hoop dat niemand mij had gezien.

 

naar boven

 

Door de Landwacht gearresteerd

Op 17 maart 1945 was ik met mijn moeder in achterhuis / bijkeuken bieten aan het schoonmaken voor het maken van stroop. Op zo’n 20 meter achter ons huis roept een buurjongen van een jaar of 10, “Ruud ze willen je halen”. Als ik opkijk staat er een landwachter met geweer in de aanslag achter ons huis in de tuin. Opzij en voor het huis waren de andere trawanten met o.a.: Wubs, Berends en Alsema die later levenslang zou krijgen.

Mijn moeder viel in onmacht. Ik kon haar opvangen, maar dat was blijkbaar te veel. Ik kreeg te horen “laat haar maar vallen, anders slaan we jou er ook bij neer”. Ik mocht in huis nog even wat noodzakelijke kleding aantrekken en toen ging het in een arrestatieauto waarin nog enkele arrestanten zaten naar Hotel Dopper in Stadskanaal waar de SD hun bivak had. We werden daar ondervraagd en geregistreerd en vervolgens gebracht naar de Marechausseekazerne in Stadskanaal. De Marechaussees daar waren goede vaderlanders. Zij vroegen of ik nog iets wenste, of iets te verbergen had. Ik heb daar mijn aantekeningen over de vlucht die ik thuis had opgeschreven en bij mij droeg én mijn terugreisbescheiden laten verbranden, zodat mij dat bij latere verhoren niet zou belasten.

De volgende dag moesten we weer de arrestatieauto in. Op de Kielsterachterweg  maakten de Landwachters een stop omdat er vliegtuigen overgingen, Ze sloten de wagen af en gingen zelf dekking zoeken. Na het verdwijnen van de vliegtuigen gingen we verder richting Groningen. Tot onze schrik naar het Scholtenshuis waar de beruchte SD haar zetel had. Daar werden we bij binnenkomst geslagen en toegesnauwd “Opstellen met gezicht naar de muur” en “we zullen je zo doodschieten”; uitroep van de SD’er Lehnhof. Vervolgens werden we opgesloten in het Politiebureau aan het Martinikerkhof, waar we in een grote zaal waren ondergebracht.

 

 

De ouderlijke woning (eerste woning op de kaart) waar ik was ondergedoken en door de Landwacht werd gearresteerd op 17 maart 1945.

 

Zo nu en dan moesten we buiten het Politiebureau onder strenge bewaking werkzaamheden verrichten, zoals op- en afladen van goederen Met nog iemand maakte ik een afspraak om op een gegeven moment te vluchten. Daar kwam helaas de bewaker achter. Het gevolg was cellulaire opsluiting.

Op vrijdag 13 april 1945 werd ik losgelaten omdat de Canadezen Groningen waren genaderd. Waar moest ik heen? Ik meldde mij toen aan bij de Politiecommandant die mij het verblijf in het politiebureau aanbood.

 

naar boven

 

Door de Canadezen bevrijd

Op vrijdag 13 April 1945 vechten de Canadese bevrijders zich een weg naar de stad Groningen en nemen de stad onder vuur. Ik dacht dat het 14 of 15 April was dat vanuit de Oosterstraat de Canadezen oprukten naar de Grote Markt.

Op de Grote Markt stonden veel gebouwen in brand. We hadden angst dat het politiebureau zou worden getroffen of dat het bureau zou worden bedolven onder een instortende Martinitoren. Wij zochten bescherming in de kelder van het bureau. Vier dagen en drie nachten laaiden de vlammen om ons heen en bevonden we ons in de gevechtslinie. Het laatst werd er vanuit de Kreupelstraat nog door Duitsers geschoten richting Oosterstraat.

Eruit konden we niet vanwege de schutters nog hier en daar. Na enige tijd zagen wij de mogelijkheid om eruit te breken. Een brigadier nam mij mee naar zijn huis aan de Turfsingel.

Na een oriënterend gesprek kwam ik in dienst van de Groninger Politie. Ik kreeg onderkomst bij een familie Plenter aan de Turfsingel.

 

 

De verwoesting van de Grote Markt in Groningen, enige dagen na de gevechten. Uiterst rechts een deel van het uitgebrande Scholtenshuis waar de SD was gevestigd. linksachter de Martinitoren is het dak zichtbaar van het politiebureau waar ik gevangen zat. (foto uitg. Gebr. Janssen, Heerestraat).

 

naar boven

 

Door vrienden (P.O.D.) gevangen genomen
In groepjes van ca. 8 man moesten wij als politiemannen en mensen uit het ver-zet, overal waar de stad bevrijd was, huizen doorzoeken naar eventueel achtergebleven of verstopte Duitsers of Nederlanders arresteren en verhoren. Het was toen nog een ongecontroleerde en onoverzichtelijke situatie.
Na vermoeidheid konden we wat uitrusten en slapen op noodbedden in de Korenbeurs en werden daar door het Rode Kruis verzorgd. Deze situatie had enige dagen geduurd. Misschien ruim een week, ik weet het niet exact.
Wij lagen dan weer eens op onze noodbedden uit te rusten. Er waren enorm veel mensen in de Korenbeurs, het was een komen en gaan. Plotseling werden we ruw gewekt en zelf gearresteerd en zonder enige uitleg afgevoerd naar het Huis van Bewaring en in cellen opgesloten.

Daar zat ik dan, beduusd en ontdaan in de gevangenis, mij van geen kwaad bewust. Overal buiten straatfeesten en gejoel van mensen die de bevrijding vierden. De bevrijding waarnaar je altijd zo naar had verlangd en uitgekeken. Er kwam geen enkele uitleg over het hoe en waarom we in deze situatie terecht waren gekomen.
Eerst na ca. zes weken kwam de mededeling dat we uit gevangenschap werden ontslagen met de verklaring, dat een burger in Canadees uniform in onze groep een politiek verleden had. Maar waarom die dan niet alleen gearresteerd? Voor ons was en bleef dit een ondoorzichtige situatie en een raadsel hoe men acht mensen zonder aan te horen en zonder uitleg zes weken lang gevangen kan zetten.

 

naar boven

 

Terug naar standplaats Bureau Oostervantstraat, Rotterdam

 

 

Na zes weken, op 13 juni 1945, kreeg ik een vergunning van het Militair Gezag om weer terug te keren naar mijn standplaats de Gemeente Politie te Rotterdam - Bureau Oostervantstraat.

 

Ik was toen 21 jaar en had niets. Ook geen kleding. Alleen mijn uniform. En de lonen bij de politie voor een 21jarige politieman waren laag. Ieder moest zelf maar met de situatie zien klaar te komen.

6 juli 1945 moest men i.v.m. de geldsanering aanvangen met de omruiling van 10 gulden oud voor tien gulden nieuw (het zg. tientje van Lieftinck). Ik bezat toen zelfs nog geen tien gulden oud, dus leende ik het van mijn toenmalige kostvrouw Knoester aan de Diergaardesingel 55 b waar ik onderdak had gevonden samen met mijn collega Arendshorst.

 

 

            Weer aan het werk in Rotterdam, het verkeer regelen in de omgeving van de ingang Maastunnel.

 

 

 

1946 - Jubileumfoto gemaakt bij de jubilaris Hoofd Agent van der Linden van het Bureau Gemeentepolitie Oostervantstraat bij hem thuis in Rotterdam - West. Ruud Hoppes zit rechtsboven op de rand.

 

naar boven

 

Zuiveringsbesluit

Het Zuiveringsbesluit werd kort na de oorlog in werking gezet om onderzoek te verrichten naar de politieke betrouwbaarheid van iemand. Een zekere wachtmeester Jan Adrianus Rolloos geboren 1 maart 1902 te Papendrecht (mij geheel ombekend), had mij NSB-sympathieën verweten omdat hij mij wel eens in gesprek had gezien met enkele NSB-collega’s uit onze sectie. Dat had tot gevolg dat een nader onderzoek naar mijn politieke betrouwbaarheid in oorlogstijd werd ingesteld.

Dit voorbeeld laat eens weer zien hoe er soms op onterechte verklaringen verkeerde beslissingen werden genomen. In mijn geval heeft men dit tijdig ingezien, maar velen zijn er die door onjuiste verklaringen van getuigen, die in hun bekrompen fantasie iets meenden te weten, daarvoor ten onrechte hebben moeten boeten.

Maar dit voorbeeld laat ook zien, dat er maar enkele NSB’ers onder de Schalkhaarders zaten en dat Nazisympathieën niet op prijs werden gesteld.

 

POLITIE ROTTERDAM
Centraal Bureau
Afd. Administratie Zuivering

Kopie van origineel!
********************

R A P P O R T.

Naar aanleiding van het verzoek van het Directoraat Generaal van Politie,om een hernieuwd onderzoek betreffende Rieuwert Hoppes, geboren 4 Februari 1924, wonende Schefferstraat 20 te Rotterdam, stelde ik Pieter Cornelis Kerpel, agent van Politie te Rotterdam, op Vrijdag 21 December 1945, na daartoe bekomen opdracht een onderzoek in en hoorde de navolgende agenten allen afzonderlijk. Nadat ik hen terzake had ingelicht, verklaarde:

Willem Bernardus Albertus Weenink, geboren 11 April 1924 te Eindhoven: Daar ik bij de 1e Politie Compagnie te Rotterdam als adminstratievekracht was ingedeeld, vernam ik daar dikwijls welke straffen er werden uitgedeeld. Ik hoorde daar dat Hoppes voor zijn anti-Duitsche houding meerdere malen werd gestraft.

Hoppes was ingedeeld bij de 4e Sectie van de 1e Politie Compagnie die uit ± 30 Man bestond. Daar Melgert een N.S.B. er, ook in die Sectie was is het mogelijk dat Hoppes wel eens met hem heeft gesproken, doch dat werd haast door al de jongens gedaan, daar Melgert een kinderlijk type was en als goed bekend stond voor zoover een N.S.B.er goed genoemd kan worden. In Augustus 1944 heeft de N.S.B. wachtmeester A.de Jager eens tegen mij gezegd, dat Hoppes uit moest kijken, daar hij zich te scherp anti uitliet.
Theodorus van der Stelt, geboren 27 September 1923 te Rotterdam, verklaarde: Sinds Februari 1943 ken ik de door U genoemde Hoppes. Naar mijn mening is het een antiman. Hij heeft verscheidene malen een schrobbering gehad door zijn Anti nationaal-Socialistische houding. Het is mij niet bekend dat hij ooit een onvaderlandsche daad zou hebben verricht. Hoppes stond bij zijn collega`s gunstig bekend.

Aart de Jong,geboren 9 Juli 1922 te Nieuwlekkerland,verklaarde: Hoppes was een tegenstander van het nationaal-socialisme. Hij sprak wel eens met de N.S.B.ers Oosting en Komdeur, doch dat deden wij allen. Veelal was Hoppes met hun in discussie over de politiek, hij was dan nogal scherp. Hoppes stond bij de jongens van de 1e Politie Compagnie gunstig bekend.

Aalbert Fake, geboren 27 November 1924 te Amsterdam verklaarde: Hoppes was een scherpe tegenstander van het nationaalsocialisme en stond zijn collega`s gunstig bekend. Hij is dikwijls door zijn anti houding gestraft. De N.S.B.ers in 1e Compagnie, met wie hij wel eens sprak, stonden als niet gevaarlijk geschreven, zoo dat wij allen van tijd tot tijd wel eens met hen in gesprek raakten.

Johannes Koenraad van den Bergh, geboren 15 December 1924, te Kedichem,verklaarde: Indien wij bij de 1e Politie Compagnie onvaderlandsche opdrachten kregen, was Hoppes een der grootste dienstdrukkers.

Cornelis Moerland, geboren 9 December 1923 te St.-Annaland, verklaarde: Hoppes was scherp in zijn discussie tegen de N.S.B.ers Komdeur en Oosting, maar ging wel eens met Komdeur passagieren. Tijdens de zangles en andere lessen, welke niets uitstaande hadden met het politievak, stak hij de draak en bracht zo’n les wel eens in disorde.

Cornelis Nootenboom, geboren 9 juli 1922 te Rotterdam verklaarde: Hoppes was een zwaar anti N.S.B. Nam veel de N.S.B.ers in het ooitje en was scherp in zijn discussie tegen het nationaal socialisme. Hij stond algemeen bekend als een der grootste tegenstander van de N.S.B.

Jan Adrianus Rolloos, geboren 1 maart 1902 te Papendrecht, verklaarde: Op grond van zijn omgang met Komdeur, Melgert en Oosting (N.S.B ers ) achtte ik Hoppes niet politiek betrouwbaar. De bedoeling van mijn vroeger afgelegde verklaring was aandacht op Hoppes te vestigen, om een grondig onderzoek naar hem te doen instellen.

Tenslotte hoorde ik, rapporteer, Hendrik van Waardenburg, geboren 20 Maart 1904 te Rotterdam, van beroep conciërge bij de Politie, wonende Schefferstraat 20 alhier,die verklaarde: Gedurende de tijd dat Hoppes Bij mij in de kost is geweest,heb ik hem leren kennen als een tegenstander van de N.S.B.

Rotterdam , 21 December 1945.

get. P.C.KERPEL

 

 

15 Maart 1946 ontving ik mijn verklaring van politieke betrouwbaarheid in oorlogstijd.

 

Op 18 januari 1946 werden de politiemannen met een Schalkhaaropleiding, die volgens het zuiveringsbesluit zich in de oorlog als goede Nederlanders hadden gedragen, geconfronteerd met ongenuanceerde uitlatingen van de ex-illegale werker en ARP Tweede Kamerlid Smallenbroek, met zijn opmerking: “De belangrijkste vraag is hoe het mogelijk is geweest, dat die beruchte Schalkhaarders bij de zuivering niet collectief zijn ontslagen”. "Ik vraag mij af, of deze personen wel in het gezagsapparaat kunnen worden gehandhaafd. Hier moet krachtig worden ingegrepen."

Die onjuiste kritiek van een bewindsman, die de misdaad van weinigen de hele groep aanwreef, veroorzaakte veel onrust en paniekreacties bij velen. Ondanks dat we een goed geweten hadden vroegen we ons af wat er met ons ging gebeuren.

De veroordelende term “beruchte Schalkhaarders” is een uitdrukking die kant nog wal raakt. Smallenbroek gaat er aan voorbij wat er in het overgrote deel van de Schalkhaarmannen leefde en ook dat Schalkhaarders in kampen en elders het leven hebben gelaten. En hij sluit zijn ogen er voor, dat bij de razzia in Rotterdam ook de Schalkhaar-agenten (ca 65 man) werden gevangen genomen en als dwangarbeiders naar Duitsland werden getransporteerd. Als die agenten nazi-gezind waren geweest en daarbij zelfs ook nog berucht, had men ze zeer zeker daarvan vrijgesteld.

 

 

Ex-Schalkhaarder Doesburg, die na de oorlog hoofdcommissaris van politie te Utrecht is geweest, was beslist geen beruchte Schalkhaarder! Op deze op het terrein van de 1e Compagnie Politie Opleiding Bataljon (Staatspolitie Schalkhaar) genomen foto van 3 juli 1943 staat Doesburg, de latere hoofdcommissaris van politie te Utrecht, rechts bovenaan.

 

Er zijn zeker zwarte schapen onder de Schalkhaarders geweest. En er zullen zeker ook wel enigen door de mazen van het zuiveringsbesluit zijn geglipt zoals instructeur W. bijvoorbeeld, die in Schalkhaar werkelijk fanatiek was en ook mij vaak bestrafte. Hij ging na de bevrijding weer dienst doen bij de gemeentepolitie in Rotterdam. Niemand protesteerde daartegen wat mij zeer verbaasde. Maar de moed ontbrak ook mij voor een protest omdat men door alle negatieve berichtgeving onzeker was geworden.

 

naar boven

 

Kleine zonde, grote gevolgen

Als jong politie van 23 jaar in 1946, had ik wel wat littekens achter de rug. Vooroorlogse armoede. Proberen te overleven in de oorlog waarbij je niet altijd kon en mocht doen wat het toenmalige gezag van je eiste. Dus moest je saboteren. Met die instelling stond je ‘s ochtends op en ging je ‘s avonds naar bed. Vervolgens dwangarbeid, vluchten en gevangenneming. En ten slotte de valse beschuldigingen van de Politieke Opsporingsdienst te Groningen in april 1945, waarvan ze na ca. zes weken moesten bekennen dat ze fouten hadden gemaakt en overijverig waren geweest.

Pas in de vijftiger jaren vond de rehabilitatie plaats via de Rechtbank te Groningen met toekenning van een schadevergoeding van 15 gulden per dag. Maar het leed was al veroorzaakt.

 

Het was in de oorlog een woelige situatie waarin men leefde. De noodzaak om te overleven dreef velen tot handelingen die wettelijk niet door de beugel konden. Ook in de eerste naoorlogse jaren gold dat nog, waarbij hier en daar iemand tegen de lamp liep. Vaak natuurlijk de kleinen die geen raffinement hadden en eenmalig in de fout gingen.

Zo werden mijn collega en ik, (door een kennis die mij o.a. een colbertje die ik zo nodig had en niet kon kopen uit zijn garderobe gegeven had en mij 20 gulden had geleend) voor het karretje gespannen om ten gunste van hem sigaretten in beslag te nemen. Gevolgen: het werd direct ontdekt. Ook direct huis van bewaring en proces; 9 maanden gevangenisstraf, waarvan 3 maanden voorwaardelijk.

 

Zo’n misstap werd je bijzonder zwaar aangerekend.

Wat stom van je om daar in te trappen zegt men dan. Inderdaad, maar het zij zo. Een collega schreef mij: “veel bureaus waren destijds corrupt en zo lek als een mandje, ik heb bij vier bureaus dienst gedaan en als ik daarover een boekje open had gedaan, dan had men gelijk zo'n tien man kunnen ontslaan. Voor ieder rayoncommandant was het een prachtige uitvlucht, om die onregelmatigheden op die jonge Schalkhaarders af te wimpelen.

 

 

20 januari 1947 ontving ik het wettelijk bewijs dat de P.O.D. mij ten onrechte had gearresteerd.

 

naar boven

 

De burgermaatschappij

Daar stond ik dan: aanvang juli 1947 met een Politiediploma waar ik niets meer mee kon en een diploma Machinebankwerker en nog een niet uit te wissen litteken uit mijn politieperiode. De enige mogelijkheid was om weer zinvol werk te zoeken om nog weer gestalte te geven aan de rest van mijn leven.

 

In augustus 1947 had ik een Monsterboekje aangevraagd. Zo zou mijn jeugdwens om op zee te gaan, wat door de dreigende oorlogsomstandigheden destijds niet was gelukt, toch nog in vervulling gaan.

Om de tijd voor aanmonstering op een schip te overbruggen meldde ik mij als machinebankwerker op de Scheepswerf en Machinefabriek “Waalhaven” te Rotterdam, waar ik op 24 september 1947 kon beginnen.                                   In de loop van oktober 1947 werd mij door de Arbeidsbeurs voor zeelieden te Rotterdam een baan aangeboden op het schip de Willem Ruys die in een Zuid Engelse haven lag. De volgende dag al, zou ik vanuit Hoek van Holland met de nachtboot moeten vertrekken. Voor de laatste formaliteiten moest ik me nog even op de arbeidsbeurs melden. Bij informatie door de arbeidsbeursambtenaar bij de personeelschef van de Waalhaven bleek men daar niet bereid om mij ontslag te geven. De reden was gebrek aan personeel op de scheepswerf. Er viel niet te praten met de personeelschef en de arbeidsbeurs kon mij niet aannemen zonder een ontslagbewijs. Voorlopig moest ik mijn zeemansloopbaan wens op een laag pitje zetten.

 

En dan treft het lot mij opnieuw. In de tweede helft van december 1947 tijdens mijn werk glijd ik uit en kom met mijn linkerhand in een draaiende sleeschaafbank. Het grootste deel van de vingers van mijn hand worden afgerukt.

 

 

Vermelding van het ongeluk in de krant.

 

Kerstdagen 1947 bracht ik door in het Bergwegziekenhuis. Daar drong het tot mij door: nooit een baan op zee met slechts de beschikking over één hand!

 

Op de Scheepswerf maakte men mij magazijnchef van het voorraadmagazijn.

Omdat er nog steeds grote woningnood was in Rotterdam en het misschien jaren zou duren om daar een oplossing voor te vinden nam ik 10 december 1948 bij de scheepswerf ontslag om in het noorden van het land te trouwen en te wonen.

Een half jaar woonde ik bij mijn ouders in Ter Apel. Ik had een tijdelijke baan gevonden in Groningen in de verkoop en boekhouding van een ijzerwarenhandel. Zes dagen in de week met de bus Ter Apel Groningen v.v. 56 km. ’s Ochtends om  6 uur van huis weg en ’s avonds om 9 uur er weer in.

Na een half jaar vond ik een tijdelijke woonoplossing in Groningen. Daardoor was het mogelijk om ‘s avonds te kunnen studeren voor het praktijkdiploma boekhouden, moderne bedrijfsadministratie en staatspraktijkdiploma.

 

Van 1951 tot 1965 ben ik in dienst bij de fa. P. C. Nanninga te Groningen als Procuratiehouder, belast met verkoop en administratie.

De directeur-eigenaar A.R.Nanninga, was een prachtmens. We hadden een zeer goede verhouding. Met hem heb ik veel buitenlandse beurzen bezocht. We fabriceerden een patent product. Helaas voor mij komt dan het contact tot stand met een groot concern die de productie wil overnemen. De ondertekening van het contract kan nog maanden duren door juridische formaliteiten, maar het is zeker dat op termijn voor mij daar in het concern geen plaats is.

 

           

 

 

 

 

Ruud Hoppes 1961 - 37 jaar

 

In overleg met mijn directeur ga ik solliciteren. Het komt tot diverse contacten, daarvan één uit het midden van het land met een fabriek en een dependance in het noorden. Deze directeur komt direct bij ons op bezoek en om de zaak kort te houden: ik was de man die hij zocht voor het leiden van de dependance, naast een technische man. Het klonk alles fantastisch. Hij zou alles regelen, huisvesting etc. Hij was ook een geboren noorderling en zo pasten we goed bij elkaar. Het was een man uit de top van het Nederlandse verzet met een hoge onderscheiding.

 

Even zogoed als bij een politie-eenheid in oorlogstijd, wordt men ook in de burgermaatschappij geconfronteerd met laagstaande individuen.

Aanvankelijk leek alles goed te lopen maar al spoedig tekende zich een ander mens af als gedacht. Het was werken zonder op de tijdsduur te letten en men kon op de mentaliteit en voorgeschotelde systeem en werkwijze alleen maar ja en amen zeggen om niet in ongenade te vallen.

Het was een dictatoriaal bewind. En wanneer ik voor de ca. 50-60 werknemers in de fabriek met voorstellen kwam over de lonen wimpelde hij dat vaak af met het commentaar: “laat ze eerst maar eens werken, je zou een staaf ijzer nemen en ze het veen inslaan”. En daar moest ik het dan vaak mee doen!

Een personeelslid (ook nog familie van de directeur), een volwassen man die dag en nacht klaar stond, zat eens te huilen in een hoek van de fabriek. Mij heeft dat pijn gedaan. Maar als ik de directeur ‘s maandags van de trein haalde was zijn eerste vraag: “hoe was het gister in de kerk?”. Dat was voor hem belangrijker dan een menswaardige houding tegenover zijn personeel.

Met de directeur van een firma naast ons was hij goed bevriend. Zij dronken af en toe een glaasje. Met die firma ging het financieel niet zo goed. Mijn directeur wist dat, en merkte op: “laat hem maar doodbloeden, dan neem ik die zaak over”. Dit zijn maar een paar voorbeelden uit vele.
Bij mij waren door de houding van mijn directeur maagproblemen ontstaan, wat uitmondde in maagperforatie en een spoedoperatie in het ziekenhuis. Maar ik kreeg geen bezoek van de directeur in het ziekenhuis. En op een brief die ik schreef bij mijn thuiskomst waar ik wachtende was op herstel, kreeg ik als enige reactie een mededeling om mij te melden bij het bedrijf. Daar kreeg ik een brief voorgelegd om te lezen en direct daarop te reageren. Dit weigerde ik met de mededeling dat ik de brief eerst in alle rust wilde bestuderen. Resultaat: woedend met een rode kop. In de brief stond nl. dat ik blijk had gegeven de functie niet aan te kunnen. En dat zou ik dan maar toegeven.

Met dit voorbeeld voor ogen zou ik tegen de heer Smallenbroek en consorten  willen zeggen: hoe is handhaving van zo’n verzetsman mogelijk geweest. In alle structuren (ook die met een goede naam) komen laaghartige mensen voor die, als zij in een machtspositie terecht komen, zich minderwaardig gedragen. Ieder individu dient daarom naar zijn handelen en persoonlijke omstandigheden te worden beoordeeld. De misdaad van enkelen, kan men niet ten laste leggen aan een hele groep.

Ik bleef nog enige weken in functie. Toen de directeur van een firma waarmee ik veel contact had van mijn problemen hoorde, kreeg ik van hem het aanbod om bij hem te komen werken. Dit tot grote woede van mijn voormalige directeur. In deze nieuwe baan bij v.d.Borg en Heslinga te Groningen heb ik als chef verkoop binnen- en buitendienst gewerkt van 1969 tot 1978. Toen werd ik geveld door mijn oorlogstrauma. Ik werd 100% arbeidsongeschikt verklaard.

 

 

In 1980 haalde ik nog eens herinneringen op van de plaatsen van vroeger zoals de Ingang van het politiebureau aan de Oostervantstraat en mijn kosthuis aan de Schefferstraat vanwaar ik met de razzia in 1944 werd weggevoerd naar Duitsland.

 

 

naar boven

 

SCHADELOOSSTELLING NEDERLANDSE DWANGARBEIDERS WO II

In 2001verschenen er via de media mededelingen dat er voor personen die in oorlogstijd in Duitsland werden gedwongen te werken, de mogelijkheid bestaat om bij de Stichting Burgeroorlogsslachtoffers (SBO) te Apeldoorn, Project Schadeloosstelling Nederlandse Dwangarbeiders WO II, een claim in te dienen voor een financiële schadeloosstelling.

Daarvoor diende ik mij aan op grond van het feit dat ik op11 november 1944 als dwangarbeider naar Duitsland was afgevoerd, met als nasleep daarvan gevangenschap tot 13 juni 1945.
Als reactie ontving ik de mededeling dat ik niet voor een financiële schadeloosstelling in aanmerking kwam.

Een van mijn volgende stappen is dan een mail d.d. 13 mei 2004 naar de directie van de Eenheid Oorlogsgetroffenen en Herinnering WO II. Het antwoord komt dan 9 juni 2004.

 

 

De brief is verder overgetypt voor de duidelijkheid en om de plaatsing te vereenvoudigen.


Geachte heer Hoppes,

In reactie op uw e-mail van 13 mei 2004 kan ik u het volgende vertellen. Ik heb uw e-mails aandachtig gelezen en ik wil hier benadrukken dat ik het betreur hoezeer u heeft geleden door uw gedwongen tewerkstelling in Duitsland gedurende de Tweede Wereldoorlog.
De schadeloosstelling van de ex-dwangarbeiders is een zaak van de Duitse regering. Voor de schadeloosstelling is door de Duitse regering en het Duitse bedrijfsleven dan ook een fonds opgericht. De Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) is vervolgens door de Duitse regering belast met de uitvoering van de schadeloosstelling van de niet joodse ex-dwangarbeiders die niet uit de Oosteuropese landen afkomstig zijn, en dus ook voor de Nederlanders. De IOM is gekozen vanwege een wereldwijde spreiding van haar kantoren. Op verzoek van de IOM heeft de toenmalige Stichting Burger-Oorlogsgetroffenen (SBO) hierin voor Nederland een belangrijke taak gekregen. Bij de SBO was al een door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)gesubsidieerd centraal meldpunt voor ex-dwangarbeiders ingericht. De SBO heeft een loketfunctie op zich genomen en heeft de aanvragen gecontroleerd op volledigheid. De gecontroleerde gegevens zijn vervolgens bij het Hoofdkantoor van het IOM in Genève ingediend. Het hoofdkantoor is verantwoordelijk voor de uiteindelijke beslissing over het verstrekken van een uitkering.

U schrijft dat uw verzoek om schadeloosstelling is afgewezen. Het blijkt dat slechts weinig niet-joodse, niet Oost - Europese ex-dwangarbeiders voor een schadeloosstelling in aanmerking komen. Hier heeft de Nederlandse regering helaas geen invloed op. Ik kan u verzekeren dat toenmalig Minister Borst van het Ministerie VWS herhaaldelijk contact heeft gezocht met de partijen die bij de onderhandelingen over het Duitse fonds betrokken waren. Er werd steeds weer op aangedrongen om aandacht te besteden aan de positie van de Nederlandse ex-dwangarbeiders en het verruimen van de strenge criteria om voor schadeloosstelling in aanmerking te komen. Ook de toenmalige minister-president, de heer Kok, heeft zich persoonlijk ingezet om deze kwestie bij de onderhandelende partijen onder de aandacht brengen. Ondanks deze herhaaldelijke bemoeienissen is Nederland aan de onderhandelingstafel geweigerd. De criteria om in aanmerking te komen voor schadeloosstelling staan vast en ook nu bestaat er geen mogelijkheid voor de Nederlandse regering om in deze kwestie in te grijpen.

Uit uw mails begrijp ik dat u een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de beslissing van de IOM. Dit lijkt de enige, maar gezien de strenge criteria zeer kleine, mogelijkheid om alsnog in aanmerking te komen voor schadeloosstelling.

Het Nederlandse kabinet heeft vanzelfsprekend begrip voor de behoefte aan erkenning voor ondergaan leed tijdens de gedwongen tewerkstelling, zoals ook bij u het geval was. Dit leed valt niet te vergoeden met geld. Laat mij u verzekeren dat de overheid, weliswaar laat, aandacht heeft gekregen voor erkenning van de ex-dwangarbeiders. De ex-dwangarbeiders hebben thans een eigen positie in de wetten voor oorlogsgetroffenen, er zijn mogelijkheden voor immateriële hulpverlening, er zijn monumenten opgericht en er is geschiedschrijving over de ex-dwangarbeiders.

Ik verwacht dat ik u hiermede voldoende heb geïnformeerd.

Hoogachtend,

De Directeur van de Eenheid

Oorlogsgetroffenen en Herinnering WO II

mw. drs. P.Huitsing MCM

Het is voor mij onbegrijpelijk dat een Nederlandse regering wordt geweigerd om aan de onderhandelingstafel te kunnen pleiten voor zijn landgenoten. Men had hier volgens mij niet mee akkoord moeten gaan.

Er zijn dwangarbeiders geweest die het er veel minder hebben afgebracht dan ik. Velen hebben hun dwangmatig verblijf in Duitsland moeten bekopen met de dood. Anderen raakten lichamelijk gehandicapt. Weer anderen ondervonden hun verdere leven nadelige gevolgen van hun dwangarbeid. Er zijn ook dwangarbeiders uit Duitsland teruggekomen met een ziekte, waaraan zij later overleden of waarvan zij wel herstelden, maar waardoor hun verdere toekomst negatief werd beïnvloed.

Dit leed valt niet te vergoeden met geld” stelt de directeur van de Eenheid Oorlogsgetroffenen en Herinnering WO II. Dat is waar, maar ook niet met een excuus.

Het toekennen van een financiële compensatie echter, is het bewijs van erkenning en een welgemeend excuus. Op zijn minst had de Duitse regering aan alle afgewezenen een oorkonde op naam kunnen aanbieden met een eenmalig bescheiden geldbedrag als bewijs van erkenning en medeleven.

Een dergelijk voorstel had de Nederlandse regering m.i. op zijn minst aan de Duitse regering moeten voorleggen.

 

Nu maar eens zien hoe de Duitse ambassade reageert.

 

 

Ook deze brief is overgetypt voor de duidelijkheid en om de plaatsing te vereenvoudigen.

 

Geachte heer Hoppes,

Uw teleurstelling dat u van het IOM geen compensatie voor verrichte dwangarbeid heeft gekregen kan ik heel goed begrijpen. De redenen hiervoor heeft u reeds kunnen opmaken uit de beschikking van de IOM. Staat u mij toe dit nog eens toe te lichten.

De compensatieregeling voor dwangarbeiders kwam vooral tot stand, omdat joodse en Oosteuropese dwangarbeiders gedurende de Tweede Wereldoorlog meestal onder bijzonder harde en buitengewoon onwaardige en mensonterende omstandigheden dwangarbeid moesten verrichten. Hiermede wordt zeker niet geloochend dat ook Westeuropese dwangarbeiders onder persoonlijke en materiële ontberingen te lijden hadden. Bijna alle in Oost-Europa levende dwangarbeiders hadden echter bovendien na het neerkomen van het ijzeren gordijn ook verder een zwaar lot vol van ontberingen. Zij werden ertoe veroordeeld meer dan veertig jaar lang in onvrijheid te leven, waar als verzwarende omstandigheid bij kwam, dat vele van hen werd verweten te hebben gecollaboreerd met Hitler Duitsland. Ook bleven zij buitengesloten van de economische bloei tijdens de naoorlogse periode.

Om het ondergane leed tenminste voor een klein deel weer goed te maken, werden door de Bondsregering en de Duitse industrie financiële middelen ten bedrage van 10 miljard mark ter beschikking gesteld. Tevens werd vastgelegd dat dwangarbeiders uit West-Europa die een vergelijkbaar hard lot hadden ondergaan als dwangarbeiders uit Oost-Europa ook gecompenseerd dienden te worden. Een compensatie voor alle Westeuropese dwangarbeiders was wegens onvoldoende middelen jammer genoeg niet mogelijk. De regeringen van alle Westeuropese landen zijn hierover geïnformeerd en zij hebben geen bezwaar gemaakt tegen de getroffen regeling. Desondanks ontstond in de openbaarheid de indruk, dat alle dwangarbeiders konden rekenen op een compensatie.

Dat veel Westeuropese dwangarbeiders geen compensatie ontvangen, betekent in geen geval dat de Bondsrepubliek Duitsland niet ook hun lot betreurt. Zij vraagt om vergeving voor datgene wat hun is wedervaren.

U kunt ervan verzekerd zijn dat wij in Duitsland juiste lering hebben getrokken uit het onheil van de Nazi-barbaarsheid, zodat iets dergelijks zich nooit meer kan herhalen. Hopelijk ziet u de negatieve beschikking van de IOM niet als afstandname hiervan. Voor dat wat u in Duitse naam is aangedaan, wil ik u ook in naam van de Bondsregering om excuses en indien u dit mogelijk is om vergeving verzoeken.

Met vriendelijke groet
i.o.

Dr. Michael Frank

 

naar boven

 

Excuses namens de Bondsregering en vergeving gevraagd. Het is toch wel iets. Maar het kan mijn mening op de vorige brief van de directeur van de Eenheid Oorlogsgetroffenen en Herinnering WO II, niet wegnemen.

 

Met het openbaar maken van mijn ervaringen, heb ik willen laten zien hoe jeugdomstandigheden van grote invloed kunnen zijn op iemands levensloop. Want het mag duidelijk zijn, als ik in een welgesteld gezin was opgegroeid en naar de HBS was gegaan, had mijn levensloop een geheel andere wending genomen.

 

Nu, als gebrandmerkt ex-Schalkhaarder politieman in oorlogstijd, wil ik graag getuigen, dat het etiket van fout en berucht, dat de ex-Schalkhaarders na de oorlog is opgeplakt, geheel ten onrechte is. Dit komt alleen op rekening van een, naar verhouding klein aantal verkeerd ingestelde Schalkhaarder politiemannen.

Met deze bijdrage hoop ik ook een dienst te hebben bewezen aan al mijn oud collega’s ex-Schalkhaarder politiemannen en hun kinderen en kleinkinderen.